Hoogleraar talentontwikkeling: ‘Ik zou het bij kinderen niet in de uren zoeken’

Een kijkje in het laboratorium van talentontwikkeling, zo kun je een bezoek aan hoogleraar Geert Savelsbergh aan de VU Amsterdam wel noemen. Hij is een van de grondleggers van het Athletic Skills Model (ASM) en probeert met verschillende wetenschappelijke onderzoeken het maximale uit kinderen en sport te halen. ‘Er is veel bewegingsarmoede en daar moeten sportbonden en sportclubs verantwoordelijkheid in nemen.’ 

 

 

Met een uitzicht op een deel van de ‘Sportas’ van Amsterdam, pakt de professor een vreemd uitziende hockeystick, met de platte kant aan de ‘verkeerde’ kant. ‘Dit is een linkshandige hockeystick. Die hebben wij ontwikkeld omdat je normaal gesproken toch eigenlijk altijd hetzelfde hockeyt’, vertelt de van oorsprong Limburgse Savelsbergh met een zacht accent.

 

‘Eerst kregen we meteen de zogenaamde experts die begonnen te schreeuwen: “Linkshandig hockeyen? Linkshandig hockeyen? Dat moeten we toch niet willen?” Er wordt wel vaker geschreeuwd in discussies over sport en talentontwikkeling. Terwijl wij deze stick juist hebben ontworpen als ontwikkelingsstick, omdat uit een basketbalonderzoek is gebleken dat het goed is om soms eerst te leren dribbelen met de niet-dominante hand, en dan pas met de dominante hand. Dan kom je tot een hoger niveau. Dat heeft met de werking van de verschillende hersenhelften te maken. Net als met viool spelen. Hockey is zo moeilijk dat je het eerst ‘normaal’ moet leren, maar met deze stick zou je misschien je techniek kunnen verbeteren.’ 

 

Niet voor het snelle succes gaan Het bescheiden kantoor op de negende verdieping van de VU – met om de hoek een collegezaal – is een kraamkamer van sportexperimenten. In de hoek liggen hockeysticks van verschillende lengte, die zijn gebruikt om te onderzoeken welke lengte het beste is voor kinderen. Savelsbergh heeft de discussie over talentontwikkeling op hockey.nl een beetje gevolgd en heeft er uiteraard een genuanceerde mening over. Hij zegt ook vaak tijdens het gesprek ‘dat weet ik niet’, omdat hij nooit iets wil beweren zonder dat hij daar een wetenschappelijke onderbouwing voor heeft. 

 

‘Laten we eens zeggen dat twee kinderen allebei met tennis beginnen als ze zeven jaar oud zijn. De een gaat zes uur per week tennissen. De ander twee uur. Dan weet je – tenzij die ene een uitzonderlijk talent is – dat het kind dat meerdere uren speelt na een jaar over meer vaardigheden beschikt’, vertelt Savelsbergh. ‘Het snelle succes is er dan wel, maar het is op lange termijn niet zo handig. Kinderen zitten misschien sneller op hun top, maar de liefde voor hun sport verdwijnt vaak. Als je kind van tien jaar verplicht vier keer per week één sport doet, dan is dat een behoorlijke belasting. Sporten op zo’n manier eenzijdig invullen kun je gerust een vorm van bewegingsarmoede noemen.’ 

 

Maar hoe moet het dan wel? ‘Ik zou het niet zoeken in de uren van sport. Of je nou als kind drie of vier uur die ene sport doet. Daar zoeken we het te vaak in. Het gaat om de kwaliteit. Het Athletic Skills Model (breed motorisch opleiden, later specialiseren, red.) betekent ook niet per se dat je andere sporten doet naast het hockey, maar dat andere sporten of andere vormen van bewegen in een hockeytraining worden verwerkt, waarin veel plezier wordt beleefd.’

Lees verder op Hockey.nl